Mambo

De mambo is zonder enige twijfel dé belangrijkste muziekstroming in de Latin muziek.

Ze had hoogstwaarschijnlijk nooit bestaan als de slavenopstand op Haiti er niet was geweest, niet als stijl en niet als naam.

In de ettelijke belangrijke Haitiaanse nederzettingen op Cuba was de "mambo" een voodoo-priesteres, die de dorpelingen bijstond als raadgeefster, genezeres, exorciste, waarzegster, spirituele raadgeefster en organisatrice van volksvermaak.

Er is in Haiti echter geen volksdans die "mambo" heet. De naam voor de dans "mambo" is Cubaans.

De mambo-gekte duurde niet zo lang en tegenwoordig blijft ze beperkt tot meer ervaren dansers. Lesgevers zijn het er over eens dat het één van de moeilijkste dansen is om aan te leren wegens de felle acrobatiëen.

Men zwakte hem dus af en presenteerde deze gewijzigde versie in de jaren na zijn ontstaan in dansstudio’s, hotels, en de nachtclubs in New York en Miami. Het succes was immens.

De enthousiaste beoefenaars werden al gauw vertederd "Mambonicks" genoemd.

De mambo mag op hernieuwde belangstelling rekenen dankzij een aantal films waarin deze dans voorkwam, en dankzij een man, Eddy Torres geheten. Torres is een professioneel New York-dancer en een mambo-fanatiekeling die een kruistocht is begonnen om de mambo terug in de balzalen te laten regeren. Torres is de leidende vertolker van deze stijl en geleidelijk bouwt hij een reputatie op als danser, instructeur en choreograaf. Hij is gekend als de "Mambo King of Latin Dance". Torres leidt al jaren dansers op in wat, naar zijn mening, de originele nacht-club stijl van de mambo is. Hij heeft daarbij onvermijdelijk weer een eigen stijl ontwikkeld die men de Newyorkse salsa noemt, dit om het onderscheid te maken met de salsa die men momenteel in Cuba danst.

‘Het zijn mooie tijden voor de Latijns-Amerikaanse dansen, de mambo is ín nu, zoals in de vijftiger jaren. Het is een dans met veel invloeden; Afrikaanse, Cubaanse, jazz, hip-hop en zelfs een beetje klassiek ballet. Je verzameling pasjes is onuitputtelijk.’

Eddy Torres, danser en choreograaf

 

DE BELANGRIJKSTE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE MAMBO

PEREZ PRADO

Orkestleider, pianist, componist, arrangeur

Damasco Perez Prado werd geboren op 11 december 1916 in Mantanzas, Cuba, en stierf op 14 september 1989 in Mexico City, Mexico.

Prado speelde orgel en piano in filmzalen en clubs voor hij in 1942 arrangementen begon te maken voor plaatselijke mambo-groepjes. In 1948 richtte hij een eigen groep op in Mexico, toen de Mambo beat erg populair begon te worden. Prado was in Latijns-Amerika de "El rey del mambo" met zijn schroeiende koper en opzwepende percussie, uitgediept in zijn opname van "Mambo Jambo" in 1950. Hij had enig bescheiden succes in de US tussen 1953 en ‘54 met zijn titelsong voor de Italiaanse film "Anne" , en met een Zuid-Afrikaans liedje, getiteld "Skokiaan".

 

 

 

 

 

 

Sterke aanwijzingen dat de mambo-gekte begon toe te slaan in de US, kwamen er in 1954, wanneer Perry Como met "Papa loves to Mambo" en Rosemary Clooney met "Mambo Italiano" allebei de top 10 haalden. Prado zelf maakte zijn wereldoorbraak in 1955 wanneer RCA RECORDS "Cherry Pink And Apple Blossom White" uitbrengt, met een opwindende trompet solo van Billy Regis. Het bleef tien weken op nummer één in de UK chart en werd gebruikt in de film "Underwater!" (1955). Prado’s volgend succesnummer was ook instrumentaal, en een eigen compositie; "Patricia", uit 1958. Het bevatte heel wat van de toen ontluikende pop-geluidjes, met Prado’s zware bas en orgel-ritmes, samen met de cha-cha-cha beat , en het werd gebruikt door Federico Fellini als thema voor de film "La Dolce Vita" in 1960. Daarna verdween Prado uit de schijnwerpers, maar in 1981 schittert hij in een musical "Sun" getiteld, die erg lang loopt in Mexico. Zijn slechte gezondheid leidt tot de amputatie van een been, en uiteindelijk sterft hij door een beroerte in 1989. Zes jaar later haalt hij op een haar na de top van de UK chart met het opwindende "Guaglione", dat later ook nog word gebruikt in een reclamespotje voor Guinness bier.

 

MACHITO

Frank "Machito" Grillo werd geboren in 1908 in Havana, Cuba en stierf in 1984, Londen.

Orkestleider, zanger en percussionist

 

 

 

 

 

Frank Grillo kreeg als eerste zoontje in zijn familie de troetelnaam "Machito", wat "jongetje" betekent, en nam deze troetelnaam weer aan als orkestleider.

Tijdens zijn jeugd in Havana kreeg hij pianolessen. Als tiener speelde hij percussie en zong hij.

In de late jaren ’20 en ‘30 werkte hij samen met verscheidene Cubaanse bands. In 1937 verhuisde hij naar de VS, waar hij opnames maakte met de latin orkestleiders Alfredito Valdez en Xaviet Cugat. In 1940 begon hij met een eigen band, de Afro Cubans. Het jaar daarna kwam zijn schoonbroer, de Cubaanse trompettist Mario Bauzá, ook bij zijn band als muzikaal leider. Mario Bauzá huurde arrangeurs van de big bands van Cab Calloway en Chick Webb om jazz-harmonieën toe te voegen aan de Cubaanse ritmes van Machito´s band. Het muzikaal resultaat hiervan beinvloedde sterk de Cubaanse dansmuziek in de jaren ’50 en ’60.

In het midden van de jaren veertig traden Machito en de Afro-Cubans op in concerten met de big band van de Amerikaanse pianist Stan Kenton, een van de topgroepen van dat moment. Bauzá suggereerde toen dat de Afro-Cubans bekende jazz-legendes als ‘special guests’ konden uitnodigen. Als gevolg daarvan deden de Afro-Cubans opnames met o.a. Charlie Parker en Dizzy Gillespie. Bauzá refereerde naar deze stijl als ‘afro-cuban jazz’.

Tijdens het mambo-tijdperk in de jaren ’50 en ’60, traden Machito en de Afro Cubans regelmatig op in de beroemde Palladium ballroom in New York. Machito bleef regelmatig optreden tot in de jaren ’80, vooral in New York, zowel in salsa nachtclubs als in jazzclubs. In 1983 kreeg hij een Grammy Award voor zijn opname Machito and His Salsa Big Band (1982). De documentaire film Machito: A Latin Jazz Legacy, in 1987 gemaakt door Carlos Ortiz, bevat foto’s en documentaire filmfragmenten van zijn werk in de jaren ’30 en ’40, en interviews en beeldmateriaal van de laatste periode van zijn leven.

 

TITO PUENTE

Percussionist, componist en orkestleider, gekend voor zijn energiek optreden met de timbalen. Als een van de meest populaire orkestleiders van het jaren vijftig mambo-tijdperk heeft hij het publiek voor Latijns-Amerikaanse muziek enorm uitgebreid.

 

 

 

 

 

 

Tito Puente werd geboren in 1925 in Harlem, New York, uit Puertoricaanse ouders. Hij begon piano te studeren toen hij zes jaar was en percussie toen hij tien jaar was. Hij begon professioneel te spelen in de late jaren ‘30 als drummer bij het Noro Morales Orchestra. Later wijdde hij zich aan het componeren van arrangementen en het bespelen van de cimbalen; een paar platte cilindervormige drums die men met stokken bespeelt.Van 1942 tot 1945 dient hij bij de Amerikaanse marine. Als de tweede wereldoorlog eindigt in 1945, gaat hij studeren aan de Julliard School of Music. Hij blijft ondertussen spelen bij een aantal Latijnse topgroepen zoals o.a. het orkest van de orkestleider Pupi Campo.

Hij begint met een eigen groep in 1949, en zijn opname in dat jaar van het nummer "Albaniquito", wordt een van de eerste mambohits die grote populariteit geniet bij een gevarieerd publiek. De mambo, een Afro-Cubaanse dansmuziekstijl, combineerde de intrumenten en arrangeer-technieken van de big-band jazz met de ritmische levendigheid van de Cubaanse muziek.

Tussen 1956 en 1960 brengt hij een aantal albums uit onder het RCA Victor platenlabel, die zijn reputatie vestigen als leidend figuur in de Latijns-Amerikaanse jazz en populaire muziek. Bij deze albums horen Cuban Carnival uit 1956 en de bestseller Dance Mania uit 1958.

Tito Puente maakte intensief opnames tijdens de jaren zestig. Zijn meest populaire liedjes uit die periode zijn o.a. "Caramelos" (uit het album Pachanga con Puente, 1961) en zijn klassieker "Oye Como Va" (uit het album El Rey Bravo, 1962). Zijn album uit 1977; The Legend werd genomineerd voor een Grammy Award, en hij kreeg Grammy Awards voor Homage a Beny (1978), Tito Puente and His Latin Ensemble on Broadway (1983), Mambo Diablo (1985) en Goza Mi Timbal (1989).

Puente heeft niet alleen opgenomen met ettelijke Latijns-Amerikaanse muzieksterren, maar ook met heel wat bekende jazzmuzikanten, waaronder trompettist en orkestleider Doc Severinsen en klarinettist en orkestleider Woody Herman.

In het midden van de jaren negentig richt hij een fonds op voor beginnende muzikanten. In 1995 opent hij een restaurant in City Island (New York), Tito Puente’s geheten.


  terug